Naar de eerste JURASSIC PARK werden we gelokt met het vooruitzicht op iets geheel nieuws: digitale dino’s, naadloos samengevoegd met echte acteurs. En het viel voorwaar niet tegen wat de mannen van de technische dienst uit de computer hadden getoverd. Een high-tech achtbaanritje beleefden we; niets minder, maar – en daar zit ‘m de kneep – ook beslist niets mĂ©Ă©r.
Het scenario van de film rammelde aan alle kanten, vooral in de moeizame aanloop, terwijl de hoofdpersonen tussen het special effects-geweld alras verschrompelden tot onbeduidende figuranten. Dat uitgerekend een regisseur als Spielberg er niet wat meer van wist te maken, verbaasde. Vergelijk de karakters uit JURASSIC PARK maar eens met die uit, pakweg, JAWS, een film die van begin tot eind zindert van de spanning, en beslist niet alleen vanwege die haai. JAWS was niet alleen maar een triomf van filmtechniek en suspense. Spielberg bleek ook haarfijn aan te voelen dat een monsterfilm weliswaar monsters moet bevatten, maar in de eerste plaats over de mensen gaat die uit de klauwen van die monsters proberen te blijven. Minstens zo klassiek als de scènes met de haai zelf zijn dan ook de ongemakkelijke, vaak ultra-geestige onderonsjes van het trio Richard Dreyfuss, Roy Scheider en Robert Shaw.
Van JURASSIC PARK zullen we daarentegen uiteindelijk alleen onthouden dat er weer een nieuw stadium van technische perfectie mee werd bereikt, net zoals THE JAZZ SINGER (1927) herinnerd wordt als de eerste geluidsfilm, niet als een opmerkelijke film an sich. Belanden we bij THE LOST WORLD, de opvolger van JURASSIC PARK en een typisch geval van SON OF THE JAZZ SINGER. Het nieuwtje is eraf, de gebreken zijn gebleven en de opzet is min of meer hetzelfde.
Na alweer zo’n stroef begin komen we op het eiland terecht, waar de voorhistorische beesten uit de stal van entrepeneur John Hammond (Richard Attenborough) wat groter in getal zijn geworden. In de enige werkelijk effectieve scène wordt het koppel dr. Ian Malcolm (Goldblum) en dr. Sarah Harding (Moore) in hun gepantserde camper belaagd door twee tyrannosaurusen, op zoek naar hun verdwenen baby-saurus. De camper duikelt over de rand van een clif en blijft ternauwernood hangen. Zo mogen we dat graag zien. Maar het andere, zo mogelijk nog grotere, gevaar waar Malcolm en Harding mee worden geconfronteerd is natuurlijk de mens zelf. Hammond’s gluiperige neefje (Howard) heeft het bedrijf van zijn oom inmiddels overgenomen en besloten een deel van de sauriĂ«rs-populatie over te brengen naar een wildpark in San Diego. Had neef maar wat beter naar KING KONG gekeken, dan zou hij begrepen hebben dat dergelijke operaties doorgaans tot mislukken gedoemd zijn. Gelukkig weet de tyrannosaurus die tenslotte naar de bewoonde wereld wordt verscheept wĂ©l wat hem te doen staat: ter plekke de boel afbreken. Met de baby-saurus als lokaas weten Goldblum en Moore het dier tenslotte weer in het ruim van het schip terug te krijgen, waarna het onder het motto ‘don’t fuck with nature’ haastig naar zijn eigen biotoop wordt geretourneerd.
De enige die hierna nĂŤet opgelucht ademhaalt is de kijker. Die breekt zich, dankzij het broddelwerk van Koepp en Spielberg, namelijk het hoofd over vragen als: waarom heeft Goldblum een zwart dochtertje?; waarom is jager-op-groot-wild Roland Tembo (Postlethwaite) zo ontdaan over de dood van collega Dieter?; en hoe kan het dat de tyrannosaurus bij aankomst in San Diego de hele scheepsbemanning heeft uitgemoord, terwijl hij nog steeds zit opgesloten in het ruim?
Het pijnlijke aan de zaak is natuurlijk niet dat het in een blockbuster van bijna honderd miljoen dollar wemelt van de slordigheden en constructiefouten. We zijn niet anders gewend. Het pijnlijke is dat we ze uitgerekend aantreffen in een film van de vroegere perfectionist Spielberg. .
Copyright Steef de Koning. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #31, augustus/september 1997.