De digitale revolutie heeft de filmconsument blasé gemaakt: alles is immers mogelijk tegenwoordig, tot en met levensecht grazende dinosauriërs. Maar deden de special-effects-pioniers van pakweg zeventig jaar terug het echt zoveel slechter? Kijk naar de transformatiescènes uit het stokoude DR. JEKYLL AND MR. HYDE (1931) en beleef opnieuw een wonder.
Als de digitale revolutie in de cinema iets heeft opgeleverd, dan is het wel dat we nu meer dan ooit verbaasd kunnen worden door de special effects uit het ambachtelijk-analoge tijdperk. Natuurlijk, de mens-robottransformaties uit METROPOLIS (1927) of de minimensjes uit THE BRIDE OF FRANKENSTEIN (1935) waren altijd al indrukwekkend, maar het 21ste-eeuwse besef dat dergelijke scènes zonder computers tot stand kwamen, dat er dus heel secuur gegoocheld moest worden met camera, belichting en montageschaar, en dat ze er ondanks al dat ouderwetse gefrunnik zo overtuigend uitzien – dat besef maakt de kijkervaring alleen maar sterker. ‘Ziet er goed uit voor die tijd’, ben je geneigd te zeggen. Maar je bedoelt dan eigenlijk: het ziet er goed uit voor ónze tijd. Het effect voldoet aan ónze standaard: geen touwtjes te zien, geen rare randjes of sprongetjes in het beeld. Met andere woorden, de robot en de minimensjes blijken verbazingwekkend compatibel met onze door cgi verwende blik, en weten ook daardoor te imponeren. Dat geldt nog meer voor de metamorfoses van Jekyll naar Hyde in Rouben Mamoulians heerlijk expressionistische DR. JEKYLL AND MR. HYDE (1931), een film die onlangs gerestaureerd én opgepoetst op dvd werd uitgebracht, samen met Victor Flemings mooie maar mindere versie uit 1941. Dat Mamoulian ervan hield om de dingen onconventioneel aan te pakken blijkt al uit de eerste, zogenaamd in één take opgenomen sequens die volledig vanuit Jekylls perspectief is gefilmd, en uit de verschillende momenten waarop een langzame wipe het beeld in tweeën deelt en je dus in feite met een vroege vorm van split screen te maken hebt. Maar dan nog verwacht je bij de eerste gedaanteverwisseling niet per se iets anders dan de gebruikelijke zachte overvloeiers van de ene fase naar de volgende: zoals Lon Chaney Jr. in THE WOLF MAN (1941) in een beverige close up baardhaar en slagtanden krijgt, en Claude Rains in THE INVISIBLE MAN (1933) van schedel op spier steeds zichtbaarder wordt, zo zal Fredric March hier wel langzaam maar doorzichtig van een geniaal arts in een maniakaal monster veranderen. Mooi niet dus. Analoog aan de beginscène, waarin de toeschouwer door het subjectieve camerawerk gedwongen wordt zich met Jekyll te identificeren, toont Mamoulian ook de eerste metamorfose volledig vanuit Jekylls perspectief. Gelukkig staat de man daarbij voor de spiegel, zodat je via diens reflectie toch nog kunt zien wat er na het drinken van het serum met hem gebeurt: zijn knappe kop verkrampt tot een grimas, zijn wenkbrauwen worden dikker, en een donker, ongezond pigment neemt als een inktvlek bezit van zijn huid. De rest van de metamorfose gebeurt buiten beeld, terwijl je als toeschouwer met Jekyll/Hyde aan allerhande hallucinaties worden overgeleverd, maar de aanloop alleen was al spannend en verwarrend genoeg. Gefilmd zonder fades, jump cuts of anderssoortige montagefoefjes, zoveel is duidelijk. Maar hoe dan wel? Je zit erbij en kijkt ernaar, je kunt het terugspoelen, maar dat helpt niets. Je weet het nog steeds niet. De scène laat je volkomen verwonderd achter. Daarmee geeft de film een ervaring terug, die met de digitale revolutie verloren leek gegaan. Want hoe kun je nog door beelden verwonderd raken, terwijl je weet dat al het denkbare ook zichtbaar gemaakt kan worden? Een dergelijke ervaring vooronderstelt juist het geloof dat zelfs in de van a tot z kunstmatige wereld van de cinema niet alles zomaar mogelijk is. De verwondering treedt immers enkel op wanneer dat redelijk stevige geloof toch aan het wankelen wordt gebracht, zoals ooit door een reuzenaap op het Empire State Building en Linda Blair die haar hoofd 360 graden draait, en nog niet zo lang geleden door een kudde brontosaurussen grazend in Jurassic Park. Voor het echte gevoel van verwondering is het niet voldoende te geloven dat die dingen in werkelijkheid niet kunnen; je moet tot aan het moment waarop je ze ziet zeker weten dat ze ook op celluloid onmogelijk zijn, of op z’n minst hondsmoeilijk te verwezenlijken. De beelden moeten als het ware dubbel uitzonderlijk zijn. In de wetenschap dat we in de bioscoop werkelijk alles te zien kunnen krijgen, en dus niets nog absoluut uitzonderlijk kan zijn, begroeten we de stortvloed aan hallucinaties, visioenen, toekomstbeelden, metamorfoses en luchtgevechten uiteindelijk met pure onverschilligheid. Alsof we het publiek zijn van een goochelaar die met veel drukdoenerij het duizendste konijn uit zijn hoed trekt. Bij Mamoulians DR. JEKYLL AND MR. HYDE voel je je juist weer even het kind dat die truc voor het eerst ondergaat. Dat komt in de eerste plaats omdat je weet dat de film uit de tijd stamt dat inderdaad nog niet alles wat denkbaar was ook getoond kon worden, en elke schijnbare schending van die regel daardoor dubbel zo hard aankomt. Wat dat betreft is er geen verschil tussen de metamorfosescènes en de toch-echt-wel-blote borsten van Jekylls blonde liefje Ivy (Miriam Hopkins) in de door de censuur kapotgeknipte stripteasescène. Blote borsten in een klassieke Hollywoodfilm en een cgi-effect anno 1931: het kan allebei niet, en toch is het er of lijkt het er te zijn. In de tweede plaats maakt de film van de o zo ontwikkelde, ervaren toeschouwer weer een onschuldig kind door hem met alle vindingrijkheid danig op zijn nummer te zetten: ‘Dus jij dacht dat de subjectieve camera pas in de jaren veertig werd uitgevonden. Dat split screen ergens eind jaren zestig voor het eerst werd gebruikt. Dat ze het vroeger moesten doen met stop motion, garen en klei, en dat je om oude griezelfilms alleen maar kunt glimlachen.’ Onze eigen technische vermogens overschattend, gaan we de oude trukendoos al snel hopeloos onderschatten. Misschien was toen niet zoveel mogelijk als nu, maar het was veel meer dan je geneigd bent te denken. DR. JEKYLL AND MR. HYDE is daarvan, zoals zoveel andere films uit de adolescentenjaren van de cinema, het nog steeds springlevende bewijs. Spoel maar weer terug, als je je ogen nog steeds niet gelooft. Wie wil weten hoe de vork in de steel zit – iets met een speciale combinatie van camerafilters en make up – zij verwezen naar het energieke én informatieve audiocommentaar door filmhistoricus Greg Mank. Zoals Mank vertelt werd het effect voor het eerst gebruikt in Fred Niblo’s verfilming van het Ben Hur-verhaal (1925), en wel voor de in alle opzichten wonderbaarlijke scène waarin Christus enkele melaatse vrouwen met wat handgezwaai geneest. Wat Mank onvermeld laat, maar in deze context niet mag ontbreken, is dat Mario Bava de techniek met veel virtuositeit gebruikte voor de verouderingsscène van zijn regiedebuut I VAMPIRI (1956). Al heb je DR. JEKYLL AND MR. HYDE net gezien, al heb je BEN HUR uit je video-archief opgegraven, ook bij Bava krijg je kippenvel van wat je ziet. Een goeie ouwe duivelskunst, zo blijkt, is na drie keer nog lang niet uitgewerkt.
film **** / extra’s **** Copyright Kevin Toma. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #63, p36.