RECENSIE

LEGEND OF GINGKO, THE

Vier jaar nadat de Zuid-Koreaanse scenarist/regisseur Je-Gyu (alias Jacky) Kang als pionier van de Korean New Wave met zijn nationale bioscoopsucces THE GINGKO BED ook westerse cinefielen overrompelde, produceerde hij THE LEGEND OF GINGKO (thuis in Seoel gewoon THE GINGKO BED 2 geheten). Deze prequel is dermate goed geschreven en met zoveel pit geregisseerd dat ieder verwijt over ‘melkkoe’ en ‘gemakzucht’ volslagen nonsens is.

We duiken in de vorige levens van de twee door tijd, afgunst en kwaad bloed gescheiden personages uit THE GINGKO BED en bevinden ons in het mythische land van de Berggod, waar de twee stammen Haviken en Vulkanen elkaar te vuur en te zwaard bevechten. Inzet daarbij vormt het meisje Vee (Jin-sil Choi), spruit van een Havik-moeder en Vulkaan-vader en voorbestemd om te worden geofferd aan de Heilige Berg. Vee wordt als babyspruitje door een Vulkaan-krijger gered van een wisse dood op het Havik-altaar en groeit op in de Vulkanen-nederzetting, om gaandeweg te begrijpen dat ze haar lotsbestemming niet kan ontlopen: ze zal jong sterven om hetzij de ene stam, hetzij de andere van de ondergang te redden. De regie van THE LEGEND OF GINGKO vertrouwde Je-gyu Kang toe aan de jonge Je-hyun Park (1968), waarmee hij al jaren samenwerkt (onder andere aan de actie-thriller SHIRI in 1999). Zonder de beeldpoëtische verfijning van zijn mentor, maar wel met fingerspitzengefŸhl voor evenwicht tussen de verschillende verhaalelementen laveert Park tussen temporijk actiewerk en romantische fantasy. Want romantisch is LEGEND: er wordt uitvoerig omhelsd, gesnotterd, gezoend, afscheid genomen, trouw en wraak gezworen, en vooral plechtig gedeclameerd over het lot en (very Korean indeed) opoffering aan het groter gemeenschappelijk goed. Je zou willen dat Cupido v——r zijn pijlenwerk een flinke neut in de kroeg had genomen, want het is hier werkelijk grensverleggend afzien voor de liefde. Eer de boel rijstballetjesklef wordt, demarreert Park steeds in gevechtssequenties die in eender welke wu xia pian-kraker niet zouden misstaan. De regisseur behoudt, dankzij het harmonieus samengaan van handcamerawerk met Steadicam- en dolly-shots, steeds het overzicht. In tegenstelling tot de volksverlakkerij van GLADIATOR – waarvan de ‘regie’ de facto in de montagekamer is getruct en de al laffe actiescènes dus zo versnipperd zijn dat je de strijdende partijen nauwelijks van elkaar kunt onderscheiden – imponeert hier de eerlijkheid van losstaande, heldere shots. Producent Kang heeft goed begrepen dat je beter in één project meerdere jaren kunt investeren dan je conformeren aan de drie-films-voor-een-knaak-ethiek die bijvoorbeeld de Hongkong-filmindustrie heeft uitgehold. Ondanks de doordachte dramaturgie gaat in deze epic de Aziatische drive toch niet verloren (wat bij CROUCHING TIGER, HIDDEN DRAGON wel enigszins het geval is). En die soms erg tranentrekkende soundtrack? Dat hoge pathos-gehalte uit de lange Koreaanse melodrama-traditie? Die twaalf pseudo-eindes vol zelfopofferingsheroiek? Al deze nobele zaken vind je ook terug in genreklassiekers van King Hu, Ching Siu-tung of Lee Yan-kong, in BRAVEHEART en EXCALIBUR. Liever groots sterven dan klein leven, nietwaar?.**1/2 Copyright Oliver Kerkdijk. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. .Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #54, p56.

27 april 2011
guest
0 Reacties
Inline Feedbacks
View all comments
Advertentie

Ons magazine bevat nóg veel meer.

Word abonnee!

Als je houdt van de genrefilm, is ons magazine echt wat voor jou.
Neem een abonnement en voor slechts 35 euro valt-ie 6x per jaar op je mat.