Met zijn revisionistische interpretatie van Universalklassieker THE INVISIBLE MAN (1933) leek schrijver/regisseur Leigh Whannell in 2020 te hebben bewezen dat er toch nog modern leven zit in de klassieke filmmonsters. Maar met WOLF MAN slaat hij helaas een hele hoop planken mis.
Niemand minder dan Ryan Gosling was de initiator van WOLF MAN, het nieuwe classic monster-project van Universal, een reboot van THE WOLF MAN (1941), maar hij moest zich als acteur wegens overlappende agenda’s terugtrekken. Na heel wat heen en weer gestuiter tussen regisseurs, scenaristen en acteurs kwam de film uiteindelijk terecht bij regisseur Leigh Whannell die ook het succesvolle THE INVISIBLE MAN (2020) regisseerde en schreef. Ditmaal pende hij het scenario samen met zijn vrouw Corbett Tuck op basis van een verhaal van Rebecca Angelo en Lauren Shuker Blum. Die laatste is dan weer de vrouw van de producent, Blumhouse opperhoofd Jason, dus dat klinkt allemaal al heel gezellig en knus. Keukentafel, kladblokje, borrelnootjes, roseetje erbij en krabbelen maar! Wat kan er mis gaan? De vraag stellen is hem beantwoorden.
WOLF MAN begint al meteen curieus, met een scène van een groep mieren die een wesp verorbert, gevolgd door een titelkaart die ons vertelt dat er in 1995 een wandelaar verdween in de wildernis van Oregon. De lokale bevolking vermoedde dat er ‘heuvelkoorts’ in het spel was, maar de Inheemse Amerikanen wisten wel beter: ‘het gezicht van de wolf’ was de boosdoener. Allemaal verzinsels van de Whannelletjes natuurlijk, want heuvelkoorts bestaat niet en inheemse Amerikanen kennen niet zoiets als weerwolven. Sommige sjamanen kunnen volgens hen tijdelijk in een dier veranderen (de zogenaamde skinwalkers) en aan de oostkant van Amerika zouden er wendigo’s door de bossen sluipen, maar in de wouden van Oregon is het zo goed al monstervrij wat de natives betreft. Het zij het het schrijfechtpaar vergeven, want hun uit de duim gezogen premisse levert wel een bloedstollende proloog op, waarin het jongetje Blake samen met zijn vader (een ex-commando en survivalist) tijdens een hertenjacht in de wouden een woeste, onzichtbare vijand achter zich aan krijgt. Doodeng, nagelbijten gegarandeerd.
Maar dan spoelen we dertig jaar door en Blake is een mislukte schrijver geworden (Christopher Abbott) met een rammelend huwelijk waar gelukkig wel het innemende dochtertje Ginger (nieuwkomer Matilda Firth, erg goed) uit voort is gekomen. Julia Garner, vorig jaar nog zo indrukwekkend in ROSEMARY’S BABY-prequel APARTMENT 7A (Nathalie Erika James), krijgt hier de ondankbare taak om Blakes emotieloze, afstandelijke vrouw Charlotte te spelen in een onflatteuze outfit met een spijkerbroek op hoog water die voorzover ik weet in de jaren tachtig al een stille dood was gestorven. Maar haar kille houding kan natuurlijk ook liggen aan het irritante sla-me-hoofd van Abbott dat elk moment in huilen lijkt te kunnen uitbarsten, een eigenschap die ook voor ons kijkers niet echt meehelpt om sympathie voor zijn personage te krijgen. Gelukkig is Blakes vader overleden zodat de gefrustreerde schrijver het plan kan opvatten met vrouw en kind naar pa’s afgelegen boshut in Oregon te rijden. Dat redt wellicht het huwelijk en zal misschien ook zijn schrijversblok doorbreken. Blijkbaar heeft hij THE SHINING (1980) nooit gezien, maar goed. Vol goede moed gaat het gezin op weg.

Eenmaal in Oregon verloopt het avontuur van kwaad tot erger en verwordt WOLF MAN tot een soort Kammerspiel waarin het gezin zich uiteindelijk moet verschansen in het houten familiehuis, terwijl buiten een wolfachtig wezen rondwaart dat Blake nog net even wist te bijten. Whannell kiest ervoor om van zijn weerwolftransformatie niet de gebruikelijke pièce de résistance van de film te maken, maar Blake tergend langzaam te laten veranderen op een wijze die meer doet denken aan het werk van Chris Walas en Stephan Dupuis in THE FLY (David Cronenberg, 1986) dan aan de diverse, memorabele weerwolven die Rick Baker ons geschonken heeft. Etterende zweren, uitvallende kiezen, vettige plukken uitgerukt haar… en die arme Ginger maar monter blijven als Blake zijn gezicht begraaft in een gapende puswond. ‘Is papa ziek ofzo?’ Reuze deprimerend allemaal en nergens een spatje humor te bekennen, iets wat jongens als John Landis en Joe Dante tenminste wel snapten. En over die heuvelkoorts, mieren of Inheemse Amerikanen wordt ook met geen woord meer gerept.
Hoe anders was dat in Michael Wadleighs geweldige WOLFEN (1981) waarin wel op een respectvolle en geloofwaardige manier een link werd gelegd tussen (al dan niet bovennatuurlijke) wolven en de oorspronkelijke bewoners van Amerika. In die film kijken we ook voor een groot deel door de ogen van de wolfen, wat bewerkstelligd wordt met voor die tijd baanbrekende thermografische camera-effecten die later memorabel zouden worden toegepast in PREDATOR (1987). WOLF MAN pikt datzelfde trucje voor de POV van de weerwolf, maar waar het in WOLFEN en PREDATOR spanningsverhogend werkte, voelt het in Whannells film meer aan als een gimmick die niets toevoegt.
De grootste fout is echter de casting van de vrij onbekende Christopher Abbott in de cruciale rol van de besmette weerwolf in wording. WOLF MAN zou veel en veel beter hebben gewerkt als een wereldberoemd en geliefd acteur als Ryan Gosling toch de hoofdrol zou hebben gespeeld en dat hele nutteloze huwelijkscrisis-element zou zijn geschrapt. Dan had je een charismatisch, liefhebbend koppel met leuk dochtertje gehad dat door deze hel moet, en dat had vast veel meer sympathie gegenereerd. Want zelfs maar een halve traan laten om dit generieke, emotieloze stel is al enorm veel gevraagd.