Met PAN’S LABYRINTH haalde het Amsterdam Fantastic Film Festival voor zijn 23ste editie de ideale openingsfilm in huis. Een vurig pleidooi voor escapisme dat de kijker met een gemangeld hart achterlaat.
Een jaar geleden had niemand PAN’S LABYRINTH / EL LABERINTO DEL FAUNO gezien, maar al voor de wereldpremière was duidelijk dat de zesde film van de Mexicaanse regisseur, schrijver en monsterontwerper Guillermo del Toro een mijlpaal in de geschiedenis van de fantastische film kon worden. Want een film als deze was niet eerder geselecteerd voor de competitie om de Gouden Palm in Cannes. Die kreeg Del Toro helaas niet, maar de prijzenkast raakte daarna opmerkelijk overvloedig gevuld. Tot en met de drie Oscars gingen de bekroningen in hoofdzaak naar de mensen die het sprookje een even gloed- als fantasievol uiterlijk gaven, en op dat vlak valt er op de film dan ook werkelijk niets af te dingen. Alle films van Del Toro zien er goed uit, en de getalenteerde maker drukt altijd een dermate zwaar stempel op de vorm van zijn films, dat ze uit duizenden herkenbaar zijn en een consistent oeuvre vormen.
Kenners zullen niet vreemd opkijken van alweer een booswicht die met gesleutel aan uurwerken en andere verfijnde mechanica de zinnen verzet, of van bomen en planten die de vorm van het titelpersonage hebben aangenomen. Evenmin is het opmerkelijk dat een jonge Mexicaan zich zo expliciet met het Spaanse fascisme uit het Franco-tijdperk bezighoudt en dat vermengt met bovennatuurlijke zaken, want dat deed de filmmaker eerder al in THE DEVIL’S BACKBONE / EL ESPINAZO DEL DIABLO (2001). Anders gezegd: de nieuwe Del Toro is de film die we van hem verwachtten toen bekend werd dat hij weer een ‘kleine productie’ in Spanje ging maken en de nationale historie daarbij weer als achtergrond zou benutten. Voor de rest van de wereld was dat alles geen gesneden koek en kwam het resultaat dus als een aangename verrassing.
Het verrassende voor ondergetekende zat hem vooral in de aandacht die de film schenkt aan de strijd tussen Franco’s fascisten en Noord-Spaanse partizanen. Die strijd wordt zeer uitvoerig belicht, maar dat levert op zich niets bijzonders op en doet daarom excessief aan. Aan sadistische fascisten heeft de filmgeschiedenis bepaald geen gebrek. Wat Del Toro’s verzetsfilm, want dat is het voor driekwart van de speelduur, vooral onderscheidt van alle voorgangers is de aard van het verzet dat de tienjarige Ofélia tegen de onderdrukker ontwikkelt. Het meisje vlucht in een fantasiewereld die door de makers fysiek en fotorealistisch wordt uitgewerkt, maar helemaal aansluit op de klassieke sprookjestraditie. Wanneer Ofélia bijvoorbeeld nadrukkelijk te horen krijgt niets van een onderaards banket te mogen eten, kun je er vergif op nemen dat ze het toch doet. Dat levert vervolgens een hoogtepunt in het oeuvre van Del Toro als begenadigd monstermaker op, met dank aan de Spaanse grimeurs van DDT, die er een Oscar voor kregen.
Het is jammer dat Del Toro’s grootste talent niet meer de ruimte krijgt, want de Mexicaan hoeft als fantast niemand naast of voor zich te dulden, waar hij als oorlogsfilmer adequaat is, maar niet echt uitblinkt. Aan de andere kant zal het juist deze verschuiving in de balans tussen fantasie en conventioneel drama zijn die de film zo succesvol maakt: een beetje verbeelding is voor een breed publiek al genoeg. En dat PAN’S LABYRINTH vooral door dat succes een mijlpaal in het genre is geworden, staat vast.
Opmerkelijker is wat Del Toro uiteindelijk met zijn film betoogt. Feitelijk is het een vurig pleidooi voor escapisme, want de wereld is hard en wreed, de monsters zijn we zelf, het leven is daarom klote en het loopt bovendien slecht af. Een Vrolijke Frans kunnen we de maker zeker niet noemen, en wie er gevoelig voor is komt met natte oogjes en een gemangeld hart uit het labyrint terug. Dat overkwam mij ook. Maar toch is dit niet het meesterwerk geworden waartoe ik Del Toro nog altijd in staat acht.
DI: Paradiso (BE: 22 november (2006) / NL: 26 APRIL)
Copyright Bart van der Put. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Online gepubliceerd op 14 april 2007.