In 2033 is de wereld veranderd in één grote woestijn en water een felbegeerd goed. TANK GIRL beschrijft de avonturen van Rebecca (Petty), die, om haar vriend te redden uit de handen van het dictatoriale Ministerie van Water en Energie, de hulp inroept van de Rippers, een rebellerende mutantenstam, half mens-half kangoeroe.
TANK GIRL lijkt voorbestemd om zijn publiek niet te vinden, simpelweg omdat dat niet bestaat. Met als bron een Britse underground-strip, een ultra-hippe soundtrack vol Bjork, Portishead en L7, een volkomen op zich staand zang-en-dans nummer in Busby Berkeley-stijl en door de live-action gestrooide animatie-fragmenten – het leukste onderdeel van de film – lijken de makers op een instant cultstatus te mikken, terwijl de film de daarvoor vereiste scherpe kantjes mist, in any shape or form. Comediènne Petty doet het aardig, zij het dat haar falset behoorlijk irriteert, maar de door haar gespeelde TANK GIRL is ontdaan van alle agressieve (bi-)seksualiteit die de figuur in de 2000AD-comic typeert. En het Cats/Mogwai/Ewok-gehalte van Stan Winston’s Rippers is véél te hoog, waardoor Booga (Jeff Kober) veel te poezelig is om te overtuigen als part-time sexpartner van Rebecca en T-Saint (een nauwelijks herkenbare Ice-T) al helemaal geen indruk maakt als Ripperleider.
Een van de beste momenten om deze film te zien lijkt mij zes uur ’s ochtends, als chill-out afsluiting van een lang en bloederig Weekend of Terror. Maar dat is alweer voorbij en zelfs zó vond ik TANK GIRL niet meer waard dan: **
Copyright Bart Oosterhoorn. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #19, juni/juli 1995.