Het is merkwaardig dat vrijwel ieder naslagwerk de verschillende filmversies van Victor Hugo’s monumentale roman Notre-Dame de Paris classificeert als horrorfilms. De auteur zelf noemde zijn boek (dat verscheen in 1831) een romance historique en besprenkelde de centrale vertelling met een verbijsterend aantal observaties van historisch, politiek, religieus, filosofisch, ethisch, esthetisch, sociaal-maatschappelijk, literair, architectonisch, wetenschappelijk en topografisch gehalte – een techniek die Herman Melville 20 jaar later zou aanwenden in Moby-Dick, or The Whale.
Wie HUNCHBACK gaat zien in de veronderstelling met een horrorfilm van doen te hebben, komt zwaar bedrogen uit en zal zich moeten wapenen tegen lange periodes waarin volstrekt ‘niets gebeurt’. Daarbij komt dat de figuur van Quasimodo (Chaney), niettegenstaande een afstotelijke fysionomie, in wezen de good guy is, van wie weinig of geen dreiging uitgaat. Die dreiging moet komen van de machiavelliaanse Jehan (Hurst), de afgunstige en seksueel gefrustreerde broer van de vrome Dom Claude (De Brulier), aartsbisschop van N™tre-Dame. In Hugo’s roman komt de figuur van Jehan niet voor en van een simpel zwart/wit-contrast tussen Jehan en Dom Claude, zoals geschilderd in hunchback, is derhalve geen sprake: goede maar ook bedenkelijke karaktertrekken zijn verenigd in de complexe figuur van aartsbisschop Claude Frollo, welke constructie de auteur de gelegenheid biedt voor een reeks van ethische bespiegelingen over aberraties van de menselijke geest en de essentie van het begrip ‘verleiding’. Het universum van Hugo is oneindig meer geschakeerd dan de vaak éendimensionale karaktertekeningen, waartoe scenaristen in de loop der decennia Hugo’s werk hebben uitgebeend, te vermoeden geven. Deze opvallende, zelfs teleurstellende versimpeling van de probleemstelling zet zich in het scenario van HUNCHBACK op allerhande fronten voort. De boeiende, zeer genuanceerde figuur van volksdichter Gringoire (Hatton) is een onbeduidende paljas geworden; de wrede Clopin (Torrence), heer en meester van de weerzinwekkende sloppenwijk Cour des Miracles, komt in de film alleen nog terloops voor en is goeddeels van zijn ontzagwekkende status beroofd. De subplot betreffende Esmeralda’s krankzinnig verklaarde moeder (Lester), die in Hugo’s boek van zulk een invloed zal blijken te zijn op de ontwikkelingen, is in de film tot franje teruggebracht; enz. Wat overblijft zijn de bare bones van Hugo’s immense roman. De filmervaring wordt verder ondermijnd door Wallace Worsley’s dorre mise-en-scène, die resulteert in volkomen statische tableaux-vivants (de film kent geen enkele camerabeweging; vergelijk de elastische, virtuoze cameravoering van de Douglas Fairbanks-classic ROBIN HOOD, 1922). Hierdoor spelen de waarlijk gigantische sets ternauwernood een rol in de visuele dramatiek der scènes, terwijl ook het stormachtige optreden van de 3950 figuranten als Parijse volksmenigte zodoende grotendeels zonder impact blijft. Er is evenwel een reden om deze film onder geen beding over te slaan: Lon Chaney. Over deze acteur, zijn unieke makeup-technische gaven en vooral zijn transformatie tot Quasimodo in hunchback zijn boeken vol geschreven, zodat hier kan worden volstaan met de observatie dat zijn Klokkenluider van de N™tre-Dame een verbluffende, triomfale creatie is. Ondanks grote hoeveelheden make-up en prosthetische hulpstukken (persmateriaal uit die jaren vermeldt ademloos dat Chaney dagelijks wel drie uur nodig had om de transformatie te completeren!) blijft Chaney’s Quasimodo in de eerste plaats een herkenbaar menselijk wezen. De acteur weet Quasimodo’s simpele emoties, de pathetiek van zijn karakter en de tragiek van zijn omstandigheden indrukwekkend te belichten, daarmee de belangrijkste figuren om hem heen tot houterige stereotypen reducerend. Een schitterende, aangrijpende, bij tijd en wijle dolkomische creatie. In de jaren ’20 beschouwde het publiek deze film als een cinematografisch wonder, ver uitstijgend boven wat filmindustrieën elders zouden kunnen produceren in termen van budget, impact, omvang en organisatie. Anno 1997, 74 jaar na dato, ziet men een epische acteerprestatie in een film, die, ondanks de beschikbare middelen, deze meesterrol hoegenaamd nergens van een vergelijkbaar epische omlijsting weet te voorzien. .N.B. 1: Het oeuvre van de onder Universal-contract werkende Wallace Worsley (1880-1944) is Ð met uitzondering van onderhavige film en twee eerdere films met Lon Chaney (THE PENALTY, 1920, en A BLIND BARGAIN, 1921) Ð volkomen in de vergetelheid geraakt. N.B. 2: Over de lengte van HUNCHBACK bestaat veel tegenstrijdige informatie. Oorspronkelijke publicaties spreken van 142 min. (bij een projectiesnelheid van 16 beelden p/sec.). Al in het premièrejaar 1923 doken er kopieën op van 133 min. en 128 min. Een door het British Film Institute in 1975 gerestaureerde kopie beloopt 108 min. (eveneens bij 16 beelden p/sec.). Leonard Maltin’s Movie & Video Guide houdt het op 93 min. In andere bronnen pendelt de lengte tussen 85 min. en 73 min. **1/2 Copyright Erique J. Rebel. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. .Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #29, p11.