bacurau300x444
bacurau300x444
Nieuws
2 februari 2020

IFFR 2020 – Theodoor blikt terug

bacurau300x444IFFR | De afgelopen dagen heb ik op het International Film Festival Rotterdam, naast mijn taak als jurylid voor de KNF-award, geprobeerd zoveel mogelijk genre-gerelateerde titels te beschouwen voor Schokkend Nieuws. En er dreef een aantal opvallende overeenkomsten tussen de films naar boven …

Ik heb overigens niet de illusie dat ik alle belangrijke genretitels op het IFFR tot me heb kunnen nemen: er is keuze uit zo’n 300 films. De programmering maakt het ook niet altijd makkelijk te herkennen wat genre is en wat niet: de beschrijvingen zijn vaak cryptisch en het kan zomaar zijn dat je verwacht te gaan kijken naar een genrefilm om vervolgens drie uur te staren naar kabbelende beekjes. Aan de andere kant heb je soms typische trage arthousefilms, zoals TLAMESS (Ala Eddine Slim, 2019), die vervolgens volstrekt absurde elementen in de mix gooien, zoals een telepathische trol die een vrouw beschermt tegen een reuzenslang in een moderne variant op Adam en Eva.

IFFR is niet het beste festival als het op genre aankomt, anders waren ze wel achter titels als POSSESSOR en THE COLOUR OUT OF SPACE aangegaan. Het specialisme blijft toch arthouse, waar toevallig wat genrefilms voet aan de grond hebben kunnen krijgen. Nu zou je verwachten dat deze allemaal te vinden zijn in het Rotterdämmerung-programma, het zijprogramma voor genrefilms. Maar Rotterdämmerung blijkt, afgezien van sterke titels als THE LONG WALK (Matti Do, 2019) en FIRST LOVE (Takashi Miike, 2019), een dumpplaats voor titels waarvan de programmeurs waarschijnlijk niet wisten wat ze er mee aan moesten. COLOZIO (Artemio Narro, 2020) en GUTTERBEE (Ulrich Thomsen, 2019) zijn namelijk de absolute dieptepunten van het festival-aanbod, en zijn niet ééns echt puur onversneden genrefilms. Terwijl het ijzersterke VHYES (Jack Henry Robbins, 2019), dat perfect binnen Rotterdämmerung zou passen, elders in de programmering is ondergebracht.

Ook vinden we – buiten Rotterdämmerung – veel titels, vaak al aangekocht voor landelijke release, die genreconventies mixen met arthouse en derhalve genre-elementen voornamelijk gebruiken voor hun metaforische potentie. De uitschieters in deze hoek zijn BACURAU en ATLANTIQUE. ATLANTIQUE (Mati Diop, 2019) is een spookverhaal over migratie, en laat de spanning en sensatie grotendeels achterwege om een bovennatuurlijk en sensueel liefdesverhaal te vertellen. BACURAU (Juliano Dornelles, Kleber Mendonça Filho, 2019) flirt met B-horror en B-westerns uit de fifties en sixties en eindigt met een finale waar Peckinpah een puntje aan zou kunnen zuigen. Dat de genre-elementen voornamelijk gebruikt worden om commentaar te leveren op politieke inmenging van westerse bedrijven in arme gebieden doet niets af aan die spetterende finale.

Dit zijn beiden genrefilms die zich langzaam ontpoppen tot politiek statement. De found-footage-collage-film SAMMY-GATE (Noel Lawrence, 2020) begint precies tegenovergesteld: met een politiek uitgangspunt, het Watergate-schandaal en Nixon’s vriendschap met Sammy Davis Jr. Maar SAMMY-GATE voert het politiek gekonkel en de groteske complottheorieën zover door dat hij eindigt als een onvervalste genrefilm.

Niet elke film op het festival mengt het metaforische even goed met het fantastische. LE VOYAGE DU PRINCE (2019) van animatiegrootmeester Jean-François Laguionie werkt het best als hij focust op de fantastische setting en de tot de verbeelding sprekende designs, maar zodra de politieke parabel om de hoek komt gaat de film de mist in. Datzelfde geldt voor ZOMBI CHILD (Bertrand Bonello, 2019), dat de spanning ondermijnt door te veel te focussen op academische beschouwingen over de koloniale geschiedenis van Frankrijk.

Nobuhiko Obayashi was waarschijnlijk weggelopen met ZOMBI CHILD, want zijn film LABYRINTH OF CINEMA (2020) is een drie uur durende uitwerking van het idee dat film een tijdmachine is: leer de geschiedenis kennen door hoe die gereflecteerd wordt in de kunst. Obayashi is, sinds HAUSU, nog steeds visueel een van de meest uitzinnige filmmakers ter wereld, en de experimenten met chroma-key en green-screen zijn bij vlagen briljant. Maar LABYRINTH OF CINEMA is door de lengte en overdaad ook een van de zwaarste zitten op het festival: drie uur aan visuele experimenten zonder consistent verhaal gaat je niet in de koude kleren zitten.

Het ongemakkelijke huwelijk tussen politieke parabel en horrorfilm zien we ook in DETENTION (John Hsu, 2019) dat, vreemd genoeg, omschreven kan worden als een Taiwanese versie van SOPHIE SCHOLL meets SILENT HILL. Toch is het geen saaie film. Datzelfde geldt voor JALLIKATTU (Lijo Jose Pellissery, 2019), een soort van JAWS met een waterbuffel en hyperkinetische cameravoering. Die film vergaloppeert zich een beetje richting het einde, wanneer de aanklacht tegen nare mannen de overhand neemt in een van de meest groteske slotscènes van het festival. En ook THE LIGHTHOUSE (Robert Eggers, 2019) wordt uiteindelijk niet meer dan de som der delen: een verzameling symbolen (zeemeerminnen, zeemeeuwen, octupussen, vuurtorenlichten) die nooit lekker in elkaar klikken.

Ook geen onverdeeld succes is I BLAME SOCIETY ( Gillian Wallace Horvat, 2020), een wat goedkope wraakthriller/slasher, over een filmmaakster die haar horrorproject als excuus gebruikt om iedereen waar ze het niet mee eens is te vermoorden. Het is wél een van de films die expliciet gaat over het probleem waar veel van de films tegenaan lopen: hoe combineer je engagement met entertainment?

En moet je dat wel willen? Het was iets waar ik mee worstelde bij het zien van LITTLE JOE (Jessica Hausner, 2019), die een INVASION OF THE BODY SNATCHERS probeert te zijn over het idee van de maakbaarheid van ons geluk in deze maatschappij. Als genrefilm is de film niet eens zo slecht, maar als je de metafoor doortrekt op basis van de plot kun je de film opeens zien als één grote aanklacht tegen antidepressiva, iets dat me persoonlijk in het verkeerde keelgat schoot. Waarschijnlijk niet bedoeld door de filmmaker, maar zodra je genre en subtekst gaat combineren is een onbedoelde boodschap wel een van de gevaren.

Mijn persoonlijke hoogtepunt bleek CRASH (David Cronenberg, 1996) met een live soundtrack van het Rotterdam Philharmonisch Orkest. Dit is een film waarin symboliek en verhaal zo met elkaar samensmelten dat je niet meer kunt spreken van subtekst. In CRASH blijken neukende lichamen en botsende auto’s volstrekt inwisselbaar. De live soundtrack benadrukte ook de symbolische beeldtaal, want de gitaren en harpen overstemden de dialoog. Die is gelukkig toch van ondergeschikt belang. Zoals vaker bij Cronenberg moet je alles vooral voelen. Het lichaam boven de geest.

Het meest plezierig zijn dan ook de films die onmiskenbaar genre zijn: IMPETIGORE (Joko Anwar, 2019), VHYES, FIRST LOVE, BOYZ IN THE WOOD (Ninian Doff, 2019), THE LONG WALK en BEASTS CLAWING AT STRAWS (Kim Yonghoon, 2020) waren mijn persoonlijke favorieten van het genre-aanbod. Ook hier is er ruimte voor metafoor, want BOYZ IN THE WOOD bijvoorbeeld is een aanklacht tegen de onverschilligheid van de oudere generaties voor het leed van Generation Z, maar in de eerste plaats zijn deze films vooral entertainend en plezierig om naar te kijken.

En tot slot was er nog de categorie films die gaan óver genre-iconen. MOVING PICTURES (Sophie Kill, Henning Rädlein, An Tran, 2018) is een wat slordige documentaire over beroemde cinematografen, die zelf aan het woord komen. In THE RISE OF THE SYNTHS (Iván Castell, 2019) gaat het over het favoriete muziekinstrument van de jaren tachtig, waarbij John Carpenter, synth-held, de verteller van de documentaire zelf is. THE MAKAVEJEV CASE OR TRIAL AT THE MOVIE THEATRE (Goran Radovanović, 2019) is een saaie, en visueel fletse docu over een van de meest uitzinnige cultfilmmakers van de vorige eeuw, Dusan Makavejev. Hij had beter verdiend. En dan heb je nog LYDIA LUNCH: THE WAR IS NEVER OVER (Beth B, 2019). Het punk-icoon Lydia Lunch inspireerde veel transgressieve filmmakers waaronder Richard Kern, maar de film gaat vooral over haar politiek engagement en hoe ze daarmee buiten de norm valt. Is dit de sleutel tot het dilemma waar ik mee worstel? Want dat lijkt THE WAR IS NEVER OVER ook te vertellen: als je het politieke en metaforische maar ver genoeg doorvoert, ver voorbij de grenzen van het betamelijke, opereer je eigenlijk al in het gebied van genre. Want, zo leert dit festival óók, goede genrefilms zoeken de grenzen op: van het verwachtte, van het fatsoenlijke, van het veilige, maar misschien ook wel van genre zelf. De grenzen tussen arthouse en genrefilm zijn nog nooit zo dun geweest en ik ben ergens benieuwd waar dat ons nog gaat brengen. Hopelijk meer ATLANTIQUE’s en minder COLOZIO’s.

Copyright: Theodoor Steen. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Online gepubliceerd op 3 februari 2020.

Fan van horror, sci-fi en cult?

Neem een abonnement!

Ons magazine bevat nóg meer en staat vol interviews, recensies en achtergronden.
Voor slechts 35 euro valt-ie 6x per jaar op je mat!
Liever digitaal ontvangen? Dat kan ook!