In het heerlijk burleske THE LIGHTHOUSE neemt regisseur Robert Eggers (THE WITCH: A NEW-ENGLAND FOLK TALE, 2015) ons mee naar het desolate Maine, eind negentiende eeuw. Twee ruige vuurtorenwachters gaan de strijd aan met regen, wind, een vervelende zeemeeuw en ten slotte ook elkaar.
THE LIGHTHOUSE moet je absoluut in de bioscoop op groot scherm ervaren. Eggers en zijn vaste cameraman Jarin Blaschke zorgen voor zinnenprikkelende zwart-witbeelden, op 35 millimeter geschoten, in een beklemmend, claustrofobisch formaat dat bijna vierkant is en de tijd oproept waarin Fritz Lang zijn eerste films maakte.
Blaschke monteerde speciale oude lenzen op de camera’s om het contrast tussen zwart en wit te benadrukken. De beelden spatten van het scherm en spoelen daarmee het zilte zeewater de zaal in. Het zout plakt bij het verlaten van de bioscoop nog rond de lippen, de kille en koude wind is in je kleren gekropen en de voortdurend toeterende misthoorn komt maar niet uit je hoofd. Het is zeemansromantiek voor beginners.
Die tactiele ervaring is natuurlijk niets in vergelijking met wat ‘wicky’ Thomas Wake (Willem Dafoe) en zijn hulpje Ephraim Winslow (Robert Pattinson) moeten trotseren. De ruwe, ruim behaarde mannen arriveren in 1890 op een onooglijk eilandje voor de kust van de Amerikaanse staat Maine. Wake zal er elke avond het licht aansteken in de vuurtoren en Winslow moet zich schikken in de rol van manusje-van-alles. Het werk is hard en eenzaam. Het is opboksen tegen wind en regen, tegen kou en ontbering. Tijd voor vertier is er enkel wanneer Wake ’s avonds de sterke drank laat vloeien. Zorgt die ervoor dat beide heren de voeling met de realiteit verliezen? Of zijn dat die vervelend kwetterende zeemeeuwen?
THE LIGHTHOUSE sluit geen compromissen en wie niet mee stapt op de bonkige boot die de wachters aan het begin van de film naar de vuurtoren voert, is voor niets gekomen. Eggers is niet geïnteresseerd in een standaardverhaaltje dat de kijker via mooi uitgemeten spanningsbogen en occasionele jump scares naar een voorgekauwd einde voert. De rit op het onherbergzame eiland is veel hobbeliger, hoekiger, draaieriger en in eerste instantie ook veel onvoorspelbaarder. Vooral wanneer Wake en Winslow dronken raken ligt Lynch op de loer.
De film zit tjokvol verwijzingen die zowel de twee protagonisten als de kijker in een wurggreep klemmen. De horror in deze film zit ‘m in het feit dat het een noodlotsdrama is. Het kan niet goed aflopen. De storm steekt op. De drankfles raakt leeg. De mannen nooit van het eiland. Dit is Expeditie Robinson niet. Het schip dat Winslow na een week zwaar werk moet komen oppikken, is er niet. Komt dat door de hevige storm die over het eiland raast of eerder door Wake die morrelt aan Winslows tijdsbesef? ‘How long have we been on this rock? Five weeks? Two days? Help me to recollect.’
De twee mannen zijn uiteindelijk op elkaar aangewezen, als Vladimir en Estragon uit Samuel Becketts En attendant Godot (1952), absurde en wrang komische scènes incluis. Hoe langer het wachten duurt, hoe meer Winslow geobsedeerd raakt door het licht uit de vuurtoren. Welke geheimen bevat het vuur? Van Wake mag hij de ladder niet op. De vorige vuurtorenwachter werd er gek van: ‘He believed that there was some enchantment in the light. Went mad, he did.’
Het devies van THE LIGHTHOUSE is chaos: in de lawaaierige soundtrack, de woest waaiende wind, de gutsende regen en in de hoofden van Winslow en Wake. Maar Eggers heeft wel degelijk een verhaal te vertellen en hint in interviews niet alleen naar de vuurtoren als symbool van mannelijke dominantie (‘two men trapped alone in a giant phallus’), maar ook naar de Griekse mythologie. Wie Wake ziet als zeegod Proteus en Winslow als Prometheus, komt in zijn interpretatie al een heel eind. Maar voor wie moet je als kijker de meeste sympathie voelen? Voor de keiharde Wake; woeste baard, lange manen, de ogen diep in het gegroefde gezicht verborgen? Winslow lijkt naïever, maar draagt dan weer een groot geheim met zich mee. ‘Keepin secrets, eh?’ gokt Wake. ‘No sir.’
Eggers heeft oog voor detail. Hij liet op Cape Forchu in de Canadese provincie Nova Scotia een twintig meter hoge vuurtoren nabouwen en trotseerde er met zijn filmcrew de geselende elementen van de natuur, alsof ze verzeild waren geraakt in een avonturenroman van Herman Melville of Robert Louis Stevenson. De archaïsche dialogen (ondertitels zijn geen overbodige luxe) knetteren als donderslagen in de omineuze lucht. THE LIGHTHOUSE graait gretig in een zee vol verwijzingen, maar nergens komen die als een cliché over. Wie wil kan in de scène met de bijl een verwijzing zien naar Kubricks THE SHINING (ook al een verhaal over eenzaamheid, obsessie en alcoholisme) of ziet hoe een van de personages als Icarus richting zon vliegt, maar vol overmoed weer naar beneden dondert.
Ari Aster (HEREDITARY, MIDSOMMAR) vergeleek de film met het werk van Harold Pinter; Eggers zelf haalt Ingmar Bergman aan als inspiratiebron en noemt de symboliek in zijn film ‘belachelijk opzichtig’. Dat is te weinig eer voor een fysieke en vermoeiende film die soms pijn doet aan ogen en oren, maar ook inhoudelijk lange tijd blijft nazinderen. Damn ye!
Distributie: UPI (NL: 27 februari 2020) Copyright Hans Dewijngaert. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Online gepubliceerd op 26 februari 2020
Een langere versie van dit artikel verscheen in Schokkend Nieuws #142.