Anchor Bay’s The Amicus Collection zit verpakt in een zeskantige, als een harmonica uitklapbare doos, die de koper kennelijk moet voorbereiden op een paar avondjes nostalgische horror.
De gammele kartonnen doodskist (de schijfjes vallen er bij opening meteen uit) bevat vijf films uit de periode 1964-1974, alle afkomstig van productiehuis Amicus, in die dagen de belangrijkste luis in de pels van marktleider Hammer. De lollig bedoelde presentatie slaat de plank niet alleen mis vanwege de ondeugdelijke verpakking; ook de veelal met vampiers en duistere catacomben geässocieerde doodskist is nauwelijks typerend voor de output van de studio. Terugkijkend op Amicus en de gouden jaren van de Britse horrorfilm dringt zich de vraag op waarin de productiemaatschappij van Milton Subotsky en Max. J. Rosenberg zich precies onderscheidde van Hammer en het handjevol kleine Britse studio’s (Tigon, Tyburn) dat zich gedurende die periode eveneens met de grote broer probeerde te meten. Om te beginnen stonden aan het het hoofd van Amicus twee Amerikanen, waarvan er een, Subotsky, eind jaren vijftig naar Groot-Brittannië was verhuisd. De ironie wil dat Subotsky bij Hammer vergeefs aanklopte met een scenario voor een Frankenstein-remake, waarna de studio met het idee aan de haal ging en met THE CURSE OF FRANKENSTEIN (1957) de stoot gaf tot een horror-boom die vijftien jaar zou aanhouden en reikte tot ver buiten de thuismarkt. Of de oprichting van Amicus een verhulde wraakneming was van Subotsky, vermeldt de geschiedenis niet. Wel is duidelijk dat de twee Amerikanen er alles aan deden om zich een fors stuk van de koek toe te eigenen. Van de veertien horrorfilms die de studio tussen 1964 en 1974 produceerde, namen Subotsky en de Amerikaanse schrijver Robert Bloch (PSYCHO) er als scenarist tien voor hun rekening. Anders dan Hammer zocht Amicus het niet in de barokke, gothic kostuumfilm, waar flakkerend kaarslicht in gewelfde kasteelgangen de sfeer bepaalde. De setting is op twee films na hedendaags en de inspiratie niet zelden ontleend aan de bloeddoorlopen stripverhalen-met-een-moraal, zoals die in de jaren vijftig in de legendarische EC Comics werden gepubliceerd. De Amicus-films zijn mede daardoor tegelijk minder pompeus en venijniger dan die van Hammer. Amicus’ eerste horrorfilm, het onder regie van Freddie Francis in fraai widescreen gedraaide DR. TERROR’S HOUSE OF HORRORS (1964), grijpt in zijn vorm – vijf verhalen en een raamvertelling – terug op zowel de episode-structuur van het Britse DEAD OF NIGHT (1945) als op eerdergenoemde EC Comics, waarin een creepy ‘gastheer’ de diverse verhalen inleidt en afsluit. De rol van gastheer wordt in dit geval gespeeld door Hammer-icoon Peter Cushing die als de Dood-in-vermomming met tarotkaarten het lot bezegelt van vijf treinreizigers, waaronder Christopher Lee. THE HOUSE THAT DRIPPED BLOOD (1970) en ASYLUM (1972), beide met een scenario van Bloch, zijn volgens hetzelfde recept gemaakt. Dertig à veertig jaar na dato valt moeilijk te bevatten waarom het publiek destijds warmliep voor deze anekdotische, los-zand-formule. Volgens Subotsky zelf was het grote voordeel, dat een filmpje alweer was afgelopen voordat het kon gaan vervelen. In Schokkend Nieuws #55 noemt Francis het beperkte schrijftalent van Subotsky, wiens scenario’s voor lange films domweg te kort waren, als voornaamste argument vóór diens aanpak. Hoewel in ASYLUM de raamvertelling op een inhoudelijk relevanter manier dan in THE HOUSE THAT DRIPPED BLOOD met het overige materiaal is vervlochten, bevat die laatste met Sweets to the Sweet zo ongeveer de enige episode die daadwerkelijk onder de huid kruipt. Christopher Lee wordt geïntroduceerd als een boeman die zijn schattige dochtertje het liefst de rest van haar leven in een kamer zou willen opsluiten, zonder speelkameraadjes en zonder speelgoed. Gaandeweg het verhaal zal blijken dat Lee goede redenen heeft voor zijn hardvochtige aanpak. Het thema van ’the bad seed’, het kind dat niet slecht is gemaakt maar slecht is geboren, is als altijd even discutabel als fascinerend, maar zorgt evengoed voor een indringender ervaring dan het koddige gedoe rond tot leven gewekte losse ledematen of moordende poppetjes uit het doorgaans hoger aangeslagen ASYLUM. Visueel de meest elegante film uit The Amicus Collection is het door Roy Ward Baker geregisseerde AND NOW THE SCREAMING STARTS! (1973), dat in zijn camerawerk en aankleding het beste uit de Hammer-stal naar de kroon steekt. Het eind 18de eeuw gesitueerde spookverhaal over een familievloek zou samen met de abominabele, niet in de collectie opgenomen Dr. Jekyll & Mr. Hyde-bewerking I, MONSTER (1972) Amicus’ enige flirt met kostuumhorror à la Hammer blijven. Het afgekloven gegeven, opgeleukt met de ‘loslopende’ hand die we ook al in een episode van DR. TERROR’S HOUSE OF HORRORS tegenkwamen, doet de film inhoudelijk de das om. Jammer, want de altijd wat onderschatte Baker (ook verantwoordelijk voor ASYLUM) heeft beduidend meer in zijn mars dan er hier uit komt. Baker op zijn best is te zien in A NIGHT TO REMEMBER (1958), over de ondergang van de Titanic. Amicus’ laatste horrorproductie, THE BEAST MUST DIE uit 1974, sluit de collectie af. Het is een geforceerde poging om in navolging van BLACULA (1972) de klassieke monster movie aan de toenmalige blaxploitation-rage te koppelen. Een schatrijke zwarte jager op groot wild nodigt een gezelschap, waaronder Peter Cushing, uit op zijn landgoed, met als doel de weerwolf onder hen te ontmaskeren. En zo komen THE MOST DANGEROUS GAME en Agatha Christies Tien Kleine Negertjes dus ook nog even om de hoek kijken. Van dit curiosum ligt hooguit de funky score (schelle trompetjes, wahwah-gitaar) op herontdekking door Quentin Tarantino te wachten. In de twee jaar na THE BEAST MUST DIE schoot Amicus commercieel gezien nog twee keer in de roos met THE LAND THAT TIME FORGOT en AT THE EARTH’S CORE. Subotsky en Rosenberg waren evenwel op elkaar uitgekeken en ontbonden kort daarop de samenwerking. Voor Hammer kwam het goede nieuws te laat: net als Amicus slaagde de studio er niet in de nieuwe horrorgolf uit de VS bij te benen. Met TO THE DEVIL A DAUGHTER uit 1976 gooide Hammer de handdoek noodgedwongen in de ring, waarna nog incidenteel een poging werd ondernomen het glorieuze Britse horrorverleden te laten herleven. Pijnlijk voorbeeld daarvan is het door Subotsky geproduceerde (en door Baker geregisseerde) THE MONSTER CLUB uit 1980, met hoofdrollen voor bejaarde sterren als Vincent Price en John Carradine. Bij nader inzien is de doodskistverpakking van The Amicus Collection misschien zo gek nog niet. Want het genre zoals Amicus en Hammer het beoefenden lijkt inderdaad dood en begraven. Van een eventuele tweede leven van Hammer, waartoe de Amerikaanse regisseur Richard Donner (THE OMEN) enkele jaren geleden het initiatief nam, is het nooit gekomen. Daarentegen verschenen van twee van de meest spraakmakende Amerikaanse horrorfilms uit de jaren zeventig, THE TEXAS CHAINSAW MASSACRE en DAWN OF THE DEAD, onlangs succesvolle reïncarnaties, terwijl de Duivel die Linda Blair in THE EXORCIST flink door de mangel haalde binnenkort voor de vierde keer loos gaat. Het kan natuurlijk zijn dat hedendaagse filmproducenten niet verder kijken dan hun neus lang is, maar de Amicus-erfenis zoals die via deze collectie tot ons komt, wekt eerder nostalgische vertedering dan enthousiasme. Laat staan dat ze inspireert tot navolging. N.B.: Afgezien van de lelijke verpakking, worden alle films hier op hun voordeligst gepresenteerd, DR. TERROR’S HOUSE OF HORRORS zelfs voor het eerst in het originele Techniscope-formaat. Verder zijn ze voorzien van audiocommentaar en/of interviews van en met makers en acteurs; bio’s; informatieve ‘liner notes’ en hier en daar een trailer. Aan liefde voor het materiaal ontbreekt het Anchor Bay niet. Maar dat wisten we al. Film **1/2 / extra’s *** Copyright Phil van Tongeren. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #63, p32.