In 1991 publiceerde de Amerikaanse academica Maitland McDonagh een bewerkte versie van haar doctoraalscriptie over Dario Argento. Haar studie Broken Mirrors/Broken Minds viel niet bij alle fans van de Italiaanse regisseur in goede aarde; zo maakte Steef de Koning in het nulnummer van Schokkend Nieuws bezwaren tegen het nodeloos gewichtige proza en het gekoketteer met de wijsgeer Roland Barthes. Tegenwoordig draagt McDonagh haar enthousiasme voor de regisseur en zijn land- en tijdgenoten nog steeds in Amerikaanse filmtijdschriften uit, maar de verwijzing naar de excuus-filosofen van dienst is verdwenen.
(Gezamenlijke bespreking THE GIALLO COLLECTION: SHORT NIGHT OF THE GLASS DOLLS / LA CORTA NOTTE DELLE BAMBOLE DI VETRO WHO SAW HER DIE? / CHI L’HA VISTA MORIRE? CASE OF THE BLOODY IRIS, THE / PERCHE’ QUELLE STRANE GOCCE DI SANGUE SUL CORPO DI JENNIFER? BLOODSTAINED SHADOW, THE / SOLAMENTE NERO
Het serieuze filmperiodiek Film Comment publiceerde onlangs haar lofzang op een reeks met uitsterven bedreigde genrefilms, die niet door filmmusea geconserveerd werden en daardoor voorgoed verloren kunnen gaan. Het voor cinefielen verontrustende artikel bevat slechts één verwijzing naar een door filmwetenschappers geaccepteerd standaardwerk. McDonagh ziet overeenkomsten tussen de huidige activiteiten van dvd-producent William Lustig (als horrorfilmer roemrucht door MANIAC en de MANIAC COP-films) en de publicatie van The Parade’s Gone By in 1968. Filmhistoricus Kevin Brownlow liet in zijn studie over de periode van de zwijgende film talloze bejaarde betrokkenen aan het woord, en waar een aanzienlijk deel van hun werk verloren ging, geven hun woorden tenminste nog enig inzicht in de beginjaren van het medium. McDonaghs bewering dat Lustig nu hetzelfde doet als Brownlow destijds is geenzins geforceerd of overtrokken. We kunnen bovendien constateren dat de groei van de dvd-markt Lustig in staat stelt effectiever te werk te gaan dan zijn Britse voorganger. De Amerikaan heeft inmiddels genoeg commerciële armslag om oude films niet alleen aan de vergetelheid te onttrekken, maar ze ook digitaal op te lappen en de nog levende makers om een toelichting te vragen. De bij distributeur Anchor Bay verschenen dvd-box The Giallo Collection, waarin een kwartet Italiaanse thrillers uit de jaren zeventig wordt gepresenteerd, laat zien dat Lustigs inzet voorbeeldige resultaten kan opleveren. De films ogen en klinken niet alleen fantastisch, ze zijn het ook. Lezers van inmiddels ter ziele gegane fanzines als het Nederlandse Camera Obscura (van SN-scribent Mike Lebbing), het Britse Giallo Pages en het Amerikaanse European Trash Cinema weten dat al een jaar of tien, maar waren altijd aangewezen op vaak moeilijk verkrijgbare videotapes van uiteenlopende kwaliteit. Het werk van Lustig maakt daar een einde aan, en zorgt ervoor dat de films een eerlijke kans krijgen: er ligt een wereld van verschil tussen een duistere, beeldvullende bootleg in een onverstaanbare taal en een kraakheldere breedbeeld-presentatie met Engelse dialogen. Na de geslaagde voorzetten van genremeesters Mario Bava (SEI DONNE PER L’ASSASSINO/BLOOD AND BLACK LACE, 1964) en Dario Argento (L’UCCELLO DALLE PIUME DI CRISTALLO/THE BIRD WITH THE CRYSTAL PLUMAGE, 1969) nam de giallo in Italië een hoge vlucht. De twee sleutelfilms introduceerden de regels van het spel, dat draait om de speurtocht naar een mysterieuze seriemoordenaar, regels die in de jaren zeventig overigens niet in marmer bleken gehouwen. Producenten eisten een serie spectaculaire moorden, een flinke scheut erotiek en een rolbezetting die ook buiten de landsgrenzen publiek kon trekken, maar voor het overige opereerden de makers in grote vrijheid. Dat resulteerde in een experimenteerdrift die zich vooral liet gelden in prachtige stilistische excessen in beeld en geluid, en een soms taboe-doorbrekende thematiek. De giallo-box bevat met de eerste films van Aldo Lado twee hoogtepunten uit het genre. Lado’s debuutfilm SHORT NIGHT OF THE GLASS DOLLS (1971) opent met de vondst van een schijndode man in een plantsoen in Praag. Vanaf de snijtafel in een mortuarium spreekt de Amerikaanse reporter de kijker toe, maar de schreeuw om hulp wordt door de pathologen niet gehoord. Het buitengewoon beklemmende gesol met het lijk dat niet dood is wordt afgewisseld met terugblikken op de speurtocht van de man naar zijn verdwenen Tsjechische vriendin, waarbij groeiende paranoia en een reeks brute moorden het zicht op een sinister complot vertroebelen. Met een optimaal gebruik van de Praagse locaties geeft Lado een morbide draai aan het leven onder een communistisch regime, en daar is hij in het bijgevoegde interview nog altijd trots op. Lado’s debuut overtuigt echter vooral als een akelige horrorfilm over een in het nauw gedreven vreemdeling in een vreemd land, waarbij duidelijk wordt dat de maker als assistent-regisseur bij Bernardo Bertolucci’s klassieker IL CONFORMISTA zijn ogen goed de kost gaf. Bezorgde de muziek van Ennio Morricone zijn debuut al een fraaie meerwaarde, in Lado’s opvolger WHO SAW HER DIE? (1972) gaat de componist zo subliem te werk dat een goede thriller een uitstekende thriller wordt. De oogstrelende, in Venetië gesitueerde film gaat over een kindermoordenaar die het op roodharige meisjes voorzien heeft, en over een ontriefd ouderpaar dat het verlies niet samen verwerken kan. Dat doet sterk denken aan het een jaar later gemaakte en alom bejubelde DON’T LOOK NOW van de Brit Nicolas Roeg, maar Lado’s film doorstaat de vergelijking met de concurrentie verrassend goed, met dank aan Morricone die een kinderkoor herhaaldelijk de Italiaanse titel CHI L’HA VISTA MORIRE? laat zingen. Helaas wordt het libretto van het sinistere lied niet in ondertitels vertaald, maar dat is dan ook het enige dat er op de fraaie presentatie van dit meesterwerk aan te merken valt. Venetië vormt ook het decor van Antonio Bido’s relatief late genrebijdrage THE BLOODSTAINED SHADOW (1978), waarin een naburig eiland door een moordenaar geteisterd wordt en de getraumatiseerde broer van de lokale dominee de dader zoekt. Bido stelt in het bijgevoegde interview sterk door het werk van Argento te zijn beïnvloed, maar hij mist het talent van de meester en van Lado om een standaardplot in de uitwerking naar een hoger plan te tillen. Wel huurde hij de door Argento in PROFONDO ROSSO en SUSPIRIA eerder optimaal benutte rockband Goblin voor de muziek in, maar hun bijdrage herinnert vooral aan films die Bido’s amusante giallo doen verbleken. Beter geslaagd is THE CASE OF THE BLOODY IRIS (1972), van Giuliano Carnimeo, opererend onder het pseudoniem Anthony Ascot. De westernspecialist weet goed raad met het scenario van veteraan Ernesto Gastaldi, die voor novieten een heldere blauwdruk van de genreconventies levert: alle moorden zijn gesitueerd rond een markante locatie, de moordenaar heeft dezelfde vermomming als die in Bava’s BLOOD AND BLACK LACE, mooie vrouwen vormen het voornaamste doelwit en de kijker wordt meteen uitgedaagd de dader uit het acteursensemble te pikken. De kekke muziek van Bruno Nicolai, verantwoordelijk voor de beste arrangementen van maestro Morricone, verhoogt de feestvreugde aanzienlijk, net als de hip gedateerde vormgeving en de hypnotiserende aanwezigheid van actrice Edwige Fenech, die als koningin van de giallo de geschiedenis inging. Ik hoop La Fenech dan ook terug te zien in een vervolgeditie van deze fraaie giallo-box. Want dit smaakt naar meer, en de aftandse videobandjes uit het verleden maken duidelijk dat Lustig met dit kwartet nog niet eens het topje van de ijsberg heeft bereikt. Zo verdienen de gialli van Duccio Tessari en Sergio Martino beslist een zelfde behandeling, waar Bava en Argento hen al voorgingen. Maar u hoort mij niet klagen: ik heb die Lustig na de eerste kennismaking met zijn bloedeigen MANIAC in 1980 hartgrondig vervloekt, en moet nu constateren dat hij genreliefhebbers wel degelijk uitstekende diensten bewijst. Petje af!
*** / EXTRA’S * Copyright Bart van der Put. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Origineel gepubliceerd in Schokkend Nieuws #57, p38.