Bij een Amerikaans testpubliek behaalde THE TURNING de laagst mogelijke score. Dat lijkt schromelijk overdreven, tot het slot zich aandient.
Als het even kan komt uw recensent van dienst graag zo beslagen mogelijk ten ijs. Voor het op waarde schatten van een vervolgfilm is het immers noodzakelijk zijn voorganger(s) te hebben gezien en bij remakes is het uiterst raadzaam het origineel even aan kijkbeurt te onderwerpen. Maar waar te beginnen wanneer het de zoveelste bewerking van The Turn of the Screw betreft? Met televisieproducties meegerekend is dit horrorverhaal uit 1898 van Henry James al een dikke twintig keer verfilmd. Zelfs in deze tijden van verplicht thuiszitten is dat net iets te veel kijkvoer. Goed, dan maar gewoon met een onbevangen blik het duister in stappen. Zo’n film moet immers ook voor de oningewijden bekijkbaar zijn.
Zonder enige voorkennis valt op dat THE TURNING qua plot weinig opvallends te bieden heeft. Een jonge vrouw (Mackenzie Davis, ditmaal heel wat breekbaarder dan in TERMINATOR: DARK FATE) treedt in dienst van een rijke familie om als gouvernante een weesmeisje van gepaste educatie te voorzien. Uiteraard gaat dat gepaard met verschillende vormen van spanning (botsende persoonlijkheden, spookverschijningen) en valt er een mysterie te ontrafelen over het lot van haar voorgangster, die we in de proloog nog uit pure doodsangst de villa zagen ontvluchten. De grote mate van herkenbaarheid van een verhaal dat je nog niet kent wordt door sommigen het ‘JOHN CARTER-syndroom’ genoemd: een oud verhaal dat her en der al dusdanig als inspiratiebron heeft gediend dat een verfilming van het origineel nog maar weinig nieuws te bieden heeft.
Gelukkig wijkt THE TURNING enigszins van de platgetreden paden af in zijn uitvoering van bepaalde elementen. Op papier roept een achtjarige in een grotendeels verlaten landhuis wier ouders in een niet nader omschreven ongeluk zijn omgekomen waarschijnlijk het beeld op van het zoveelste fluisterende horrorkind, maar dat valt ontzettend mee. In deze rol herkennen we Brooklynn Prince, die doorbrak met THE FLORIDA PROJECT. Nu heeft Hollywood er vaak een handje van om kindacteurs die indruk maakten in indiefilms volkomen kapot te regisseren in grote studioproducties (heeft iemand Jacob Tremblay laatst nog iets op het niveau van ROOM zien doen?), maar de innemende acteerstijl van Prince blijkt opvallend goed te zijn behouden.
Haar speelse intonatie, energieke lichaamstaal en ontbrekende voortand maken van het personage Flora een leuk kind, dat zich zowaar als iemand van haar leeftijd mag gedragen; springend op bed en dansend door de kamer. Als gouvernante Kate haar betrapt op een verkeerd woord (‘dentistry’ in plaats van ‘disentry’), doet Flora gewoon vrolijk alsof haar neus bloedt. Op een zeker moment staart ze weliswaar angstig naar een vleugel waar ze liever niet komt, maar hoewel dit een onheilspellend moment is, is het meisje niet degene waar dreiging van uitgaat. Ze is simpelweg een beetje bang voor een deel van het landhuis, net zoals ieder ander van haar leeftijd zou zijn. Een achtjarige in een spookhuisfilm die gewoon een achtjarige mag zijn; dat maak je in het horrorgenre niet vaak meer mee.
Met haar pupil is het al snel koek en ei, maar Kate krijgt een extra uitdaging wanneer Flora’s oudere broer Miles onaangekondigd weer thuis komt wonen. Hij blijkt te zijn weggestuurd van een internaat en laat al gauw doorschemeren dat dat niet zonder reden is. Flora mag dan misschien een zorgeloze kleuter zijn, maar Miles is het type nukkige tiener waarmee het hoogst haalbare een ongemakkelijke verstandsverhouding is, terwijl een school shooting ook zeer goed tot de mogelijkheden lijkt te behoren. Vertolker Finn Wolfhard laat maar weer eens zien een van de betere acteurs van zijn generatie te zijn, door een goede balans te vinden tussen tragisch en opstandig. Op sommige momenten oogt zijn personage als de creepy kid waar je het liefst in een grote boog omheen loopt, maar op andere lijkt het zeer aannemelijk dat zijn welgestelde opvoeding en lastige leeftijd gewoon even opspelen.
Uiterst spijtig dus dat dit respectabele acteerwerk in dienst staat van een ontzettend povere horrorfilm. Terwijl het verhaal de spanning aanvankelijk bij de kinderen lijkt te leggen alvorens het bovennatuurlijke element ruim baan te geven, begint het al gelijk op Kates eerste nacht in het landhuis te spoken. Niet dat dat ertoe doet, want de volgende dag gaat ze redelijk onaangetast verder met haar werk. Mogelijk wilde de studio zo snel mogelijk een eerste schrikmomenten (ook al bood het verhaal daar geen ruimte voor), maar helaas blijkt regisseur Floria Sigismondi daar niet echt goed mee uit de voeten te kunnen. Op sommige momenten is haar regie lang niet onaardig (ze weet zowaar iets nieuws te doen met een geestverschijning in een badkamerspiegel), maar het is moeilijk je te onttrekken aan de gedachte wat regisseurs als Gore Verbinski, Ari Aster of Mike Flanagan met dit materiaal zouden hebben gedaan.
Maar alle kwaliteiten blijken pas echt waardeloos wanneer de film aanbelandt bij zijn frustrerende slotstuk, dat zich waarschijnlijk het best laat omschrijven als een trap in je kruis terwijl de dader met je portemonnee wegrent. Bizar genoeg loopt de aftiteling al terwijl de beelden die van enige betekenis lijken te zijn nog doorgaan. Haast alsof Sigismondi wanhopig door blijft schrijven aan haar opstel terwijl de docent het van de tafel grist. Het kan eigenlijk niet anders dan dat hier iets is misgegaan; of het nou extreme studiobemoeienis was of moedwillige zelfsabotage. Gelukkig kunnen we binnenkort op herkansing. De eerdergenoemde Mike Flanagan gebruikt The Turn of the Screw namelijk als basis voor het vervolg (of tweede seizoen?) van de Netflix-serie THE HAUNTING OF HILL HOUSE. Het zal nog best een klus worden om het niveau van zijn voorganger te bereiken, maar beter dan THE TURNING moet er makkelijk in zitten.
Distributie: WW Entertainment. Te zien op Pathé Thuis en Ziggo on Demand. Copyright: Thierry Verhoeven. Overname uitsluitend na goedkeuring van de rechthebbende. Online gepubliceerd op 21 april 2020.