Nieuws
30 januari 2004

Het zal wel kunst zijn

‘Rotterdam’ is een prachtig festival. Waar anders vechten mensen om een kaartje voor een absurdistische komedie uit Letland of een Mongools kamelendrama? Producties die per definitie lovend ontvangen worden, want wie zijn wij om te oordelen over wat van zo ver en tegen zoveel klippen op tot ons is gekomen? Bovendien, door Mohsen Makhmalbafs GABBEH (ik nog denken dat die film over de Haagse housescene zou gaan) tot een oervervelend misbaksel te bestempelen leg je natuurlijk vooral je eigen fundamentele gebrek aan respect voor andermans wormen in Naarden bloot. Wie weet hoeveel volgens hetzelfde principe werkende internationale cultuurhezbollahs Frans Bauer tot dé vaandeldrager van de Nederlandse avantgarde hebben bestempeld.

Overigens zou 90% van het festivalpubliek de rest van het jaar niet dood gevonden willen worden in de filmhuizen waar dergelijke werkjes gewoonlijk vertoond worden. Alle politieke en culturele correctheid ten spijt, maken veilige mainstream producties steevast de dienst uit in de bezoekersenquête. Niets mis met publieksfavorieten als SHINE of DE POOLSE BRUID, maar richtingaanwijzers voor de internationale cinema waren het niet.

En toch duiken ook ‘wij van de cultfilm’ ieder jaar weer graag onder in Rotterdam. Want tegenover de hypocrisie van het publiek (mijzelf incluis: er is niets in het hierboven beschreven gedrag waarin ik mij niet herken) staat de kwaliteit van de programmeurs, die jaar in jaar uit films opdiepen die wel degelijk de grenzen van de goede smaak opzoeken – of overschrijden. De meest extreme gevallen hebben niet zelden een massale voortijdige exodus van geshockeerde festivalgangers tot gevolg. En dat is dan vaak weer een spektakel op zich. Als supermasochist Bob Flanagan een klinknagel door zijn jodokus spijkert, op zoek naar de ultieme vorm van zelfkastijding (in Kirby Dicks documentaire SICK), dwingt dat je niet alleen tot een herbezinning op je eigen relatie tot de cinematografische ervaring. Het verontschuldigende gemompel van de vertrekkende toeschouwers (‘Het zal wel kunst zijn, maar ik trek dit niet’) alleen al maakt het de moeite waard om de rit toch uit te zitten. Ik kan mij minstens één film herinneren (Gaspar Noé’s SEUL CONTRE TOUS) die de kijker op dit punt de helpende hand reikt. In de aanloop naar de groteske slotscène zet de filmmaker de actie gedurende dertig seconden stil om fijnbesnaarde bezoekers de gelegenheid te geven de zaal te verlaten. Overigens een briljante vondst, want ondanks dat we toen al anderhalf uur tegen een schuimbekkende racistische bruut hadden zitten aankijken (die o.a. zijn zwangere vriendin tot pulp schopt), maakte niemand gebruik van deze easy way out. Vorig jaar was ik zelf een keer voor het zingen de kerk uit, nadat ik al in het eerste kwartier van Philippe Grandrieux’ LA VIE NOUVELLE (opvolger van zijn meesterwerk SOMBRE) een Oost-Europese prostituee langdurig met een mes bewerkt en anderszins onheus bejegend had zien worden. Het voelde als een nederlaag, die ik sindsdien aan mezelf probeer te verkopen als solidariteit met mijn eveneens terugdeinzende wederhelft. Het beste bewijs voor de potentie van het medium…

MATTHIJS LINNEMANN

Fan van horror, sci-fi en cult?

Neem een abonnement!

Ons magazine bevat nóg meer en staat vol interviews, recensies en achtergronden.
Voor slechts 35 euro valt-ie 6x per jaar op je mat!
Liever digitaal ontvangen? Dat kan ook!