JUBILEUM | Oliver Kerkdijk mag dan wel niet één van de oprichters zijn van Schokkend Nieuws, hij was er toch vanaf het begin bij. Van handgeschreven kopij bij Horrorscoop tot de wederopstand van Schemerlicht bij Schokkend Nieuws, lees hier het verhaal van Schokkend Nieuws volgens Kerkdijk.
“Oprichters Jan ‘Mr. Horror’ Doense, Phil van Tongeren en Bart ‘Gorehound’ Oosterhoorn kende ik van het roemruchte Weekend of Terror en van Horrorscoop. Voor die voorloper van Schokkend Nieuws schreef ik recensies en tekende tevens een aantal omslagen. De – geen grap – handgeschreven kopij stuurde ik, steevast met begeleidend schrijven, naar hoofdredacteur Barry Raymakers. Die zette zich dan aan het ontcijferen van het krullettersschrift en typte het consciëntieus over. Kom daar nog maar eens om, hedentendage. Overigens waren, zo stelde ik veel later vast, de redactieburelen gevestigd in de muurkast van Barry’s woonkamer. Enfin, toen de aimabele Brabander begin jaren negentig Horrorscoop ten grave droeg, vatte ik het plan op voor een eigen blad: Cinéville. Het logo had ik al ontworpen, en geestverwante cinefielen wilden eraan bijdragen. Het waren echter, hoe zal ik het zeggen, nogal chaotische jaren en er kwam van alles tussen. Cinéville belandde in het Museum voor Jammer Maar Helaas en ik bij Schokkend Nieuws.
Intussen had mijn confrater Mike Lebbing te Groningen het fanzine Camera Obscura in het leven geroepen. Mike, met wie ik behalve een liefde voor oude metal een interesse deel voor de gloriejaren van de Italiaanse cinema, haalde me over om ook iets voor zijn blad te doen. Camera Obscura was onversneden cinefielenpassie gecombineerd met doe-het-zelf-mentaliteit. Je reinste kopieermachine-underground, zoals de knip-en-plak-fanzines in de metalscene van de jaren tachtig. De retrorubriek Video Basta!, de Lebbing-creatie die uiteraard later verhuisde naar Schokkend Nieuws, was eerst een Camera Obscura-hit.
Het gezeepte projectje Cinéville kreeg ergens rond de millenniumwisseling nog een curieus vervolg. Een voormalige videotheekcollega vroeg me of hij misschien de naam en het logo voor zijn aanstaande dvd-zaak mocht gebruiken. Ik vond het best en zo verscheen de naam van een filmblaadje dat nooit heeft bestaan op een winkelpui in de Amsterdamse Spuistraat.
De rubriek Schemerlicht, die ik in Horrorscoop was begonnen en waarin obscure, al dan niet vergeten parels uit de periferie van de Europese en ook Japanse genrecinema voorbijkwamen, herrees in SN. Later doopte de toenmalige hoofdredacteur Roel Haanen de naam om in De donkere kamer van Kerkdijk. Dat zal iets met mijn chronisch cultuurpessimistische gemoed te maken hebben gehad.
De donkere kamer was mijn cinefiele vrijhaven, ik schreef er uitsluitend over wat ik mooi vond. Over de alchemistische toverbal RĘKOPIS ZNALEZIONY W SARAGOSSIE/MANUSCRIPT GEVONDEN TE ZARAGOZA, bijvoorbeeld. Een film van de Pool Wojchiech Has, tevens maker van de briljante Bruno Schulz-adaptatie SANATORIUM POD KLEPSYDRĄ/HET ZANDLOPERSANATORIUM. Has was een van de grootste regisseurs die Europa heeft gekend, filmmagiërs van een dergelijk kaliber zijn uitgestorven. Overigens zijn jaren geleden alle DdkvK-teksten in het zwarte gat van een computerimplosie verdwenen. Heel passend, eigenlijk.
Het spelen met taal is voor mij altijd een essentieel onderdeel van het schrijven geweest. In het Nederland van de eeuwige Nieuwe Zakelijkheid is letterfranje echter volstrekt uit den boze. Volgens het soberheidsdogma ben je dan ‘bloemrijk’ of ‘barok’ – eufemismen voor ‘onwenselijk’ en ‘onleesbaar’. Voor Horrorscoop, Schokkend Nieuws en Camera Obscura schreef ik niettemin gewoon in mijn eigen versierde stijl, en dan ook nog over apocriefe genrecinema die zelden iets met horror te maken had. Zoiets is natuurlijk slechts aan een zeer kleine groep mensen besteed. Toch kreeg ik die ruimte – waarvoor dank, Barry, Phil, Roel en Mike.
In de traditionele geschreven pers, waar ik tot op de dag van vandaag in de marge werkzaam ben, heeft men geen boodschap aan inhoudelijke en stilistische eigengereidheid. Daarnaast slaat de actualiteitsdictatuur sowieso alle avonturierszin dood. Iedereen volgt slaafs de ‘Nieuw! Nieuw! Nieuw!’-kalender van de PR-piepeltjes. Het is een buitengewoon conformistisch volkje, het cultuurjournaille, al denken ze daar zelf heel anders over. Roei je tegen de stroom in, heb je een probleem. Toen ik in 2010 de Louis Hartlooper Prijs voor de Filmjournalistiek kreeg, was ik dan ook stomverbaasd.
Drie jaar later ben ik, met dank aan een decennialange filmoverdosis en een gevoel van algehele desillusie, gestopt met recenseren. Sindsdien volg ik het filmgebeuren niet meer, al zie ik zo nu en dan nog wel iets.
Je zou kunnen zeggen dat ik radicaal heb gebroken met een vorig leven. En, nee, ik mis het totaal niet. De cinema van de 21ste eeuw is – ik chargeer ietwat, maar in grote lijnen klopt het – een industrie met maar twee fabrieken. Links de ideologisch goedgekeurde subsidiekost van de theedrinktheaters, rechts de nergens naar smakende magnetronprak van de multiplexen. Waarom zou ik daar kostbare tijd aan verspillen als ik ook naar Frank Sinatra of Fates Warning kan luisteren, of prachtige aforismen kan lezen in De authentieke reactionair van Nicolás Gómez Dávila? Voilà.
Heel af en toe komt er nog iets daadwerkelijk origineels uit de lucht vallen. Zoals LE TOUT NOUVEAU TESTAMENT van Jaco van Dormael, de beste filmmaker van het Belgenland. En vorig jaar was daar ineens het Hongaarse wondertje LIZA, A RÓKATÜNDÉR/LIZA THE FOX-FAIRY. Daarop attendeerde mijn vriendin me, en zo zaten we op een zomeravond in het Bussums filmhuis en vielen van de ene verbazing in de andere. Een in beide betekenissen van het bijvoeglijk naamwoord fantastische film. Die, bedenk ik me nu, perfect in De donkere kamer van Kerkdijk zou hebben gepast. Aber das war einmal.”